-
1 ineinander
ineinander1 in elkaar, ineen♦voorbeelden:etwas ineinander fügen • iets ineen-, samenvoegensich ineinander fügen • in elkaar grijpen, ineensluitenineinander greifen • in elkaar grijpendie Farben sind ineinander gelaufen • de kleuren zijn doorgelopen -
2 überschneiden
überschneiden, sich -
3 Eingriff
Eingriff〈m.〉♦voorbeelden: -
4 ineinander greifen
-
5 sich ineinander fügen
in elkaar grijpen, ineensluiten -
6 nehmen
nehmen2 (aan)nemen ⇒ aanvaarden, accepteren3 (ont)nemen, af-, wegnemen5 vragen, verlangen7 behandelen, omgaan met♦voorbeelden:1 Schaden nehmen • schade lijden, oplopenetwas in Arbeit nehmen • aan iets beginnen te werkenjemanden ins Verhör nehmen • iemand aan een verhoor onderwerpenetwas mit sich nehmen • iets meenemenKinder ins Haus, zu sich nehmen • kinderen bij zich (in huis) (op)nemenjemanden als Sekretär nehmen • iemand als secretaris in dienst nemen〈 informeel〉 einen nehmen • er eentje drinken, pakkenetwas zu sich nehmen • iets gebruiken, nuttigen5 hohe Preise nehmen • hoge prijzen vragen, berekenenim Ganzen genommen • alles bij elkaar genomenim Grunde genommen • eigenlijk〈 informeel〉 wie mans nimmt! • dat hangt er maar van af!¶ nehmen wir den Fall, dass … • gesteld dat …jemanden zu nehmen wissen • met iemand weten om te gaan〈 informeel〉 woher nehmen und nicht stehlen? • waar haal ik het geld vandaan? -
7 unterfassen
unterfassen〈 informeel〉♦voorbeelden:1 untergefasst • gearmd, arm in armsich unterfassen • elkaar een arm geven -
8 verzahnen
verzahnen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский